Planten en verplanten
Bijna alle planten groeien met hun wortels in grond en zij hebben dus een sterke band met de bodem en de plek waar zij staan. In de natuur zijn planten zeer plaatsgebonden. Ze kennen er de omstandigheden, zijn daar op ingespeeld en niet van plan daar verandering in te brengen. Verandering geeft stress, verplanten is een zeer emotionele ervaring voor een plant. Veel planten hebben dan ook nogal wat tijd nodig om die operatie te boven te komen.
Wanneer verplanten?
Kleine bomen, heesters en vaste planten die in een tuin staan, laten zich meestal vrij gemakkelijk verplanten, mits de wortels zo min mogelijk worden aangetast. Verplanten kan het beste gebeuren als de plant in rust is (vanaf de herfst) of vlak voordat de nieuwe groei begint (einde winter of in het vroege voorjaar). Dan hebben de wortels de beste kans op goede hergroei.Wat gebeurt er bij het verplanten met een plant?
Een plant stelt zich in op de plek waar hij groeit, qua bezonning en bodemomstandigheden. Als die omstandigheden veranderen, moet de plant zich aanpassen. Dat valt niet mee, het herstel duurt even. Meestal verloopt het verdraaien van de bladstand naar het licht toe het snelst. Onder de grond vormen planten wortels. Aan de dikkere wortels groeien heel fijne en kwetsbare haarworteltjes. De dikke wortels functioneren vooral als aan- en afvoerkanalen en ze verankeren de plant in de grond. Via die haarworteltjes nemen planten water en voedingsstoffen op en scheiden ze geringe hoeveelheden afval- en signaalstoffen uit. Als een plant wordt verplant, worden grote hoeveelheden minieme haarworteltjes van de plant losgetrokken en krijgt de plant grote moeite met z’n stofwisseling. Dat moet hij eerst herstellen om er niet aan onderdoor te gaan. Tijdens die herstelperiode kunnen andere delen van de plant worden opgeofferd omdat daar onvoldoende voedingsstoffen en/of water voor beschikbaar waren. Hoe sneller een plant zich herstelt, des te minder kans op schade.