Soorten marterachtigen
Over de hele wereld komen we de marterachtigen tegen, een diverse familie met zo'n 70 verschillende soorten in allerlei maten en gewichten. Van de piepkleine wezel van slechts 30 gram tot de imposante reuzenotter van 32 kilo. Meestal zijn de mannetjes groter dan de vrouwtjes.
Tot deze familie behoren onder andere de hermelijnen, wezels, bunzingen, dassen, fretten, otters, nertsen en marters. De meeste marterachtigen verspreiden een sterke geur via hun anaalklieren. Als vleesetende roofdieren beschikken ze over scherpe hoektanden en knipkiezen. Met hun lange lichaam, korte poten en natuurlijke agressie zijn ze vaak uitstekende klimmers. De meeste soorten zijn 's nachts actief en houden in de koude maanden een winterslaap.
Welke kleine roofdieren leven er in het wild bij ons? Hier is een overzicht van de soorten, van klein naar groot:
De wezel
De wezel (Mustela nivalis) is de kleinste van onze marterachtigen. Mannetjes worden slechts 27 cm lang van neus tot staartpunt en wegen rond de 60 gram, wat minder is dan een kippenei. De wezel heeft een roestbruine vacht met een witte buik en borst, en maakt een blaffend geluid. Dit in combinatie met zijn voorkeur voor muizen, leverde hem de bijnaam 'Muishond' op.
In maart of april worden 2 tot 6 jongen geboren na een korte dracht van 6 weken. Deze zijn in hetzelfde jaar al geslachtsrijp, en twee worpen per jaar zijn geen uitzondering.
Hoewel de wezel vooral 's nachts actief is, kun je hem tijdens het grootbrengen van zijn jongen ook overdag tegenkomen. Hij leeft vooral in cultuurlandschappen met houtwallen en ruigten. Zijn dieet bestaat voornamelijk uit muizen, maar ook ratten en vogels moeten voor hem oppassen. Hij gaat regelmatig nestkastjes binnen om jonge vogels te verschalken.
Zelf is de wezel een prooi voor grotere marterachtigen en voor roofvogels die zowel overdag als 's nachts actief zijn. Ook de mens en het verkeer vormen een bedreiging voor dit kleine roofdier.
De hermelijn
De hermelijn (Mustela erminea) is gemakkelijk te onderscheiden van de wezel door enkele opvallende kenmerken. Zo heeft de hermelijn een zwarte staartpunt en zijn de ivoorwitte en roestbruine lichaamsdelen strakker afgelijnd. Daarnaast is de hermelijn groter, tot wel 40 cm, en weegt hij ongeveer 300 gram. In de wintermaanden krijgt de hermelijn een sneeuwwitte vacht, waarbij alleen de staartpunt zwart blijft.
Na een dracht van twee maanden worden er 3 tot 8 jongen geboren, die nog in hetzelfde jaar geslachtsrijp zijn. Als nest gebruikt de hermelijn vaak oude ratten- of mollenholen, of een stapel hout.
De hermelijn voelt zich het meest thuis langs bosranden met houtwallen en water in de buurt. Zijn aanwezigheid hangt sterk af van de hoeveelheid prooidieren in het gebied. In duingebieden met veel konijnen zul je zeker hermelijnen tegenkomen. Deze agressieve jager achtervolgt konijnen tot in hun holen en jaagt zelfs in het water. Hij is ook een uitstekende klimmer die moeiteloos eieren en jongen uit vogelnesten rooft. Zelfs grotere prooien, zoals muskusratten, zijn niet veilig voor de hermelijn.
De hermelijn jaagt zowel overdag als 's nachts, maar valt zelf ten prooi aan uilen, dagroofvogels en vossen. Zijn grootste vijand blijft echter de mens, en ook het verkeer eist zijn tol. Over het algemeen zijn hermelijnen minder talrijk dan wezels.
De bunzing
De bunzing (Putorius putorius), in het dialect ook wel "fis" of "vissche" genoemd, heeft een donkerbruine vacht met lichtere vlekken en een roomkleurige onderzijde. Zijn kop is bruin met het kenmerkende lichte 'masker'. Dit roofdier kan tot 60 cm lang worden, waarbij het vrouwtje ongeveer een derde kleiner is dan het mannetje. Na een korte dracht van zes weken worden de jongen bijna spierwit geboren. Na twee maanden verlaten ze het nest, vaak een verlaten konijnenhol of een schuilplaats in hooi in een schuur. Ze zijn binnen hetzelfde jaar nog geslachtsrijp.
De bunzing geeft de voorkeur aan landbouwgebieden met houtwallen en heggen als leefgebied. Hij woont vaak in schuren en stallen, waar hij volop muizen en ratten vangt. Zijn dieet bestaat daarnaast uit jonge vogels, eieren, amfibieën, insecten en vruchten. Hoewel de bunzing vooral 's nachts actief is, vormt hij een makkelijke prooi voor de mens en het verkeer. Ook vossen jagen af en toe op bunzings, al zijn ze voor uilen net iets te groot.
De fret
De fret (Mustela putorius furo) is een volledig gedomesticeerde ondersoort van de bunzing en heeft in het wild weinig overlevingskansen. Fretten worden vaak als huisdier gehouden of gebruikt voor de jacht. Ze komen voor in allerlei kleuren, van chocoladebruin en zwart tot spierwit en lichtbruin.
De marter
In de Benelux komen twee soorten marters voor: de steenmarter (Martes foina) en de boommarter (Martes martes). De steenmarter is een bruin tot grijsbruin roofdier met een witte keel en borst. Hij kan tot 75 cm groot worden en een volwassen mannetje weegt tot 2 kg. De staart maakt ongeveer een derde uit van de totale lengte. Steenmarters zijn monogaam, en mannetjes en vrouwtjes komen alleen tijdens de paring samen. Na een dracht van 38 weken worden 3 tot 7 jongen geboren, die twee maanden in het nest blijven. De jonge marters worden pas in hun tweede levensjaar geslachtsrijp.
Steenmarters verblijven graag in de buurt van mensen en vinden zolders en schuren in heuvelachtige gebieden ideaal. Ze zijn berucht vanwege hun voorliefde voor eieren van kippen en duiven, en kunnen in een duivenkot flink huishouden. Hun dieet bestaat verder uit zangvogels, kleine zoogdieren, amfibieën en vruchten. Steenmarters knagen ook wel eens aan autokabels of -isolatie, wat hen niet geliefd maakt. Om ze weg te houden, worden vaak ultrasone verjagers of marterspray gebruikt. Dit nachtdier heeft weinig natuurlijke vijanden; de meeste slachtoffers vallen door toedoen van mensen of verkeer.
De boommarter is zeldzamer in de Benelux. Hij lijkt qua formaat en kleur sterk op de steenmarter, al zijn de lichte delen van zijn vacht meer geelachtig. Zoals zijn naam al doet vermoeden, leeft de boommarter voornamelijk in bossen en vermijdt hij contact met mensen. Hij is een uitstekende klimmer en kiest vaak een holle boomstam of een oud spechtennest als woonplaats.